ere jaren, van oude vrienden, bij het aanhooren van 't eentonige
lied des krekels in het gras, bij 't genieten van het rustig
avonduur. Somwijlen ook bleven zij sprakeloos, het oog gevestigd op
de gouden zon, die onderging tusschen de verre boomen, de gedachten
meegesleept in't zingend geschater der heen en weer vliegende
zwaluwen in het schemerlicht. Somwijlen nog, doch zelden, bleven zij
in huis. Dan zette Laurence zich aan het klavier, en hare hand, als
instinctmatig, opende weldra het muziekboek op de bladzijde van het
een of ander oud vergeten liedje hunner kindsheid. O zoete
herinneringen van 't verledene! Dan zong hij met ontroerde stem
't naieve deuntje, terwijl hare vingeren, traagzaam zwevend over de
toetsen, hem zachtjes begeleidden, en dan zagen ze nog beiden, in
lang verloopen en gelukvolle dagen, hunne jeugdige makkers, hunne
vroolijke neven en nichten terug, die in vacantietijden bij hen
kwamen, en lachend en zingend, met tien dansten op 't groen pleintje
voor de deur bij zonnenondergang, terwijl het avondklokje klepte op
den toren, terwijl de zachte stem van Moeder hen kwam roepen voor het
avondmaal. En dan zwegen zij opnieuw en zaten eenige stonden te
peinzen, elk in zijne herinneringen verdiept. Een broederlijke zoen
kwam elken avond hunne wederzijdsche genegenheid bezegelen,
vooraleer zij zich ter rust begaven.
Rene had aan Laurence gevraagd, of zij zich met zijn huisbestuur
wilde bemoeien en zij had het aanvaard. Dit was een blijk van
vertrouwen, waarover zij hem dankbaar was. In korten tijd wist zij
door hare zorgen de woning dit levendig voorkomen te geven en haren
broeder die duizende kleine genoegens te verschaffen, welke alleen
eene minzame vrouwenhand bijbrengen kan. "Laurence," vroeg hij
haar soms als zij vertrouwelijk te zamen spraken, [3]spijt het u niet
dat gij naar hier zijt gekomen?" En zij antwoordde: "O neen," en
zegde dat hij voor haar zoo goed, en zij bij hem zoo gelukkig was.
Hij glimlachte alsdan tevreden, doch herhaalde dat het leven hier
zoo eenzaam was en vroeg haar nog of zij niet zou begeeren eenige
kennissen of vriendinnen te ontvangen: "Ik zou ze uitnoodigen,"
sprak hij, "om van tijd tot tijd eenige dagen bij u te verblijven."
Maar Laurence antwoordde hem telkens dat zij weinige vrienden telde,
daar zij bij Tante ook zeer afgezonderd geleefd had. Het
eenige vermaak, welk zij buiten huis somtijds genoot, was van met
haren broeder in zijn open rijtuig in het omliggende een ui
|