henen een jaar of acht en twintig
aan te wijzen, terwijl de uitdrukking zijner groote blauwe oogen
tevens zacht en edelmoedig was. Alleen verrieden zijne bleeke kleur
en zijne eenigszins vooruitspringende kaakbeenderen, misschien ook
te meer zichtbaar door hun contrast met zijn zwart haar en zijne
zwarte kleeding, die tengerheid van lichaamsgestel welke men bij
dezen aantreft, die nog maar onlangs uit eene zware ziekte zijn
opgestaan.
Rene scheen zijnen vriend eene bijzondere genegenheid toe te dragen
en vroeg hem herhaaldelijk en met belangstelling of hij nu gansch
genezen was. De jonge heer antwoordde ja; doch Laurence bemerkte hoe
vaak hij hoestte en werktuiglijk ging haren blik van zijne zwarte
kleederen tot zijn met een rouwfloers overdekten hoed en zij gevoelde
zich als onvrijwillig tot sympathie en medelijden aangedreven.
Rene herleefde in het gezelschap van zijnen besten vriend en zijne
geliefde zuster. Hij die steeds zoo weinig van zeggen was, kon thans
uren lang met hen gemeenzaam zitten spreken, en de uitdrukking van
leed en droefheid, die sinds jaren zijn gelaat versomberde, scheen nu
ook dagelijks meer en meer te verzwinden onder den heilzamen invloed
van opbeurender gedachten: "Ik ben zoo gelukkig tusschen u beiden,"
sprak hij somtijds met aandoening. Hij was ook moediger aan het werk,
en Laurence bemerkte vaak met tranen in de oogen, hoe vaderlijk hij
zijne dienstboden behandelde en welken eerbied en genegenheid dezen
hem toedroegen. En dit zicht kwam haar nogmaals voor als een stil
verwijt over de onverschilligheid, die zij hem vroeger betoond had.
Laurence had ook den jongen heer niet ongaarne te harent, weldra
zelfs vond zij zijn gezelschap zeer aangenaam, en hij, nadat een
eerste gevoel van drukking, wellicht door de tegenwoordigheid der
jonge juffrouw veroorzaakt, bij hem over was, scheen ook met volle
geluk van de kalmte en de rust des landelijken levens te genieten.
* * * * *
Aangename stonden, vreedzame dagen waren aldus verloopen.
Rene zat gansch alleen in zijne kamer. Er komen uren, waarop men naar
eenzaamheid verlangt. Het was een dier kalme en heerlijke
Septemberavonden, in welke ons de zomer nog eens zijnen luister laat
bewonderen, waarvan wij het verlies weldra zullen betreuren. Het
avonduur heeft ook in zich iets poetisch en treurigs, dat spreekt tot
het gevoel van hem die er de schoonheid van verstaat. Rene keek door
zijn open venster. Alles was zoo stil dat geen
|