tstapje
te doen, om nog eens al de oorden te bezoeken, waar zij in hare
kinderjaren geweest was.
* * * * *
Rene had aan Laurence gezegd dat hij eenen vriend bezat, Leon Duval
genaamd, dien hij gewoonlijk ieder jaar voor eenigen tijd bij zich
uitnoodigde, doch dat hij ditmaal van gedacht was hem voor niet
langer dan eenen dag te vragen, daar hij vreesde dat zijne
aanwezigheid haar misschien zou onaangenaam zijn. Laurence
antwoordde daar vooreerst niets op, doch meende in de woorden van
Rene eene verborgene spijt te ontdekken. Zij dacht ook dat het haar
niet toekwam den broeder, die voor haar zooveel deed, van een
gezelschap te berooven, waaraan hij scheen te houden, en welke ook
hare inwendige gevoelens over een dergelijk bezoek zijn mochten, bad
zij hem met oprechtheid juist te handelen voor zijnen vriend alsof
zij daar niet ware, en voegde erbij dat hij die zijn vriend was, haar
ook geenszins mishagen zou. Rene kon zijne vreugde niet verbergen bij
zulke goede woorden en bedankte haar erkentelijk, en zij voelde zich
ook gelukkig zijn inwendig verlangen zoowel begrepen te hebben.
Laurence was na het middagmaal op de bank onder de magnolias gaan
zitten, terwijl Rene aan zijne bezigheden bleef. Milan, haars
broeders jachthond, lag slaperig en lui voor hare voeten uitgestrekt.
Zij was daar sinds eenigen tijd aan 't lezen, toen hare aandacht
verstrooid werd door een geluid van stemmen en voetstappen, welke tot
haar schenen te naderen. Zij richtte het hoofd en ontwaarde met
eenige verbazing een in het zwart gekleede jonge heer, welke, door
haren broeder vergezeld, zich wendde tot de plaats waar zij zich
bevond. Zij dacht dadelijk dat dit de vriend zou zijn, waarvan Rene
haar gesproken had. Laurence had haar boek gesloten en was opgestaan,
terwijl de jonge heer, zijnen hoed in beide handen houdend, met eene
hoffelijke groetenis tot haar genaderd kwam. "Mijnheer Leon Duval,
mijn beste vriend,--Laurence, mijne zuster," sprak Rene, de beide
jongelieden aan elkaar[1] voorstellend. De vreemdeling boog zich
eerbiedig en het meisje groette hem met een vriendelijk welkom. Zij
zetteden zich neder onder de bloeiende boomen.
Het kwam Laurence zonderling voor, maar reeds bij den eersten
oogopslag scheen het aangezicht van den jongen heer haar niet
onbekend te zijn, al zocht zij vruchteloos in haar geheugen waar of
in welke omstandigheden zij hem wel eens gezien mocht hebben. Zijne
zeer aangename gelaatstrekken sc
|