nicum souw schijnen te
derogeren? Ende het niet eer te geloven is, dat hy Justinianus hier in
niet wel en heeft verstaen? Wat nu de Heer de Groot selve aengaet, die
hier toont sich selven niet meer te kennen, ofte ten minsten te geheugen
wat hy voor desen van dit recht heeft gehouwen, soo sullen wy hem in
fijne swackheyd te gemoed komen, en helpen herdencken, wat hy voor desen
van dit Canonyke recht heeft geoordeelt. Hij verhaelt dan in het derde
Boeck De jure belli cap. 12. met veel lof, dan met inde Neerlandsche
oorlogen, de limit of frontierlanden, betalende sekere contributie, aen
wederzyden heeft gecultiveert. Ende hy voeght daer by, _Hos mores
humanitatis magistri Canones Christianis omnibus, ut majorem ceteris
humanitatem debentibus ac profitentibus imitandes proponuns._ Ende om te
bewysen dat sulcx descendeert ex jure Cononico, soo allegeert hy daer
toe cap. 2. extr. de treuga & pace. Het welck een decreet is {Pag.17}
gestatueert in Concilio Luateranensi, ten tijden van Alexander de derde.
Soo dat klaer blijckt, dat hy daer het jus Canonicum ver stelt boven het
jus Civile of Justinianeum. Gelijck hy het selve mede doed in het twee
deel van het eerste Boeck sijns Hollandsche Rechtsgeleertheyds. Want na
dat hy van het Roomsche Recht gesproken heeft, gebruyckt hy dese
woorden: _Gelijk ook daer na gebeurt is, dat eenige saken in meerder
billickheyd zijnde overleyd_, als wel Justinianus heeft gedaen, _by een
groot deel der Christenheyd jet nader aengenomen, ende seer oneygentlik
bekomen hebbende de naem van Geestelijke of Pauselicke Rechten, ook in
dese landen kracht van Wet heeft bekomen_. Waer uyt wy dan besluyten,
dat het gene hier te voren ex jure Canonico is geallegeert wel ende te
recht geallegeert is, ende hier te lande in desen ook plaets moet
grypen, voornamentlik, daer in beyde de gevallen de selve rede
militeert. Want dat is seker, dat de formaliteyten in het politijc soo
wel als in het ecclesiastijc moeten werden geobserveert, alsoo die
genegligeert zijnde, soo wel in 't eene als in 't andere, alle actitata
komen te vervallen. Ende soo wel als het opsprakelik is, jemand
onbequaem zijnde, te vorderen tot kerkampten, alsoo wel is het mede
opsprakelik, jemand tot politike digniteyten te vorderen, die der selver
onbequaem souw mogen zijn. Soo dat het geene expres gestatueert is in
approbatione; ex identitate rationis mede moet gerecipieert werden in
electione. Ende al waer het schoon, dat wy dat fundament
|