gij wilt, mijnheer," antwoordde Fogg. "Maar zoo gij mij
een dienst wilt bewijzen, blijf dan bij mevrouw Aouda voor het geval
dat mij een ongeluk mocht overkomen."
De inspecteur werd doodsbleek. Te scheiden van den man, dien hij stap
voor stap met zooveel volharding gevolgd had. Hem in de woestijn te
laten gaan! Fix sloeg den gentleman oplettend gade, en hoe het ook
zij, ondanks zijn voorgevoel en ten spijt van den strijd, dien hij in
zijn binnenste voerde, sloeg hij zijn oogen neder voor diens kalmen
en open blik.
"Ik zal blijven," zeide hij.
Eenige oogenblikken later had Fogg Aouda's hand gedrukt en haar zijn
kostbaren reiszak toevertrouwd, en vertrok hij met den sergeant en
zijn weinige manschappen.
Maar voor hij vertrok had hij tot de soldaten gezegd:
"Vrienden, duizend pond voor u, zoo wij de gevangenen redden."
Het was twaalf uur 's middags. Aouda had zich in een wachtkamer begeven
en daar in de eenzaamheid dacht zij aan Phileas Fogg, aan zijn groote
en eenvoudige edelmoedigheid en aan diens kalmen moed. Fogg had zijn
fortuin opgeofferd, en nu zette hij zijn leven op het spel en dat
alles zonder eenige aarzeling, uit plichtbesef en zonder er over te
spreken. Phileas Fogg was in hare oogen een held.
De inspecteur Fix dacht niet evenzoo en hij kon zijn gejaagdheid
niet bedwingen. Hij liep koortsig op het perron heen en weer. Eenige
oogenblikken later en hij was zich zelf weder meester. Toen Fogg
vertrokken was, begreep hij de dwaasheid, die hij begaan had door
dezen te laten vertrekken. Hoe die man, dien hij de geheele wereld
door gevolgd was, had hij van zich laten scheiden. Zijne natuur
kreeg weder de overhand; hij beschuldigde zich zelven, hij behandelde
zich zelven alsof hij de directeur van politie in de hoofdstad ware,
een agent bestraffende op heeterdaad betrapt van onhandigheid.
"Ik ben zeer onhandig geweest," dacht hij. "De ander heeft hem gezegd
wie ik was. Hij is heengegaan en zal niet wederkeeren. Waar hem nu
weer te vinden? Maar hoe heb ik mij zoo kunnen laten verblinden; ik
Fix, die in mijn zak het bevel tot zijne inhechtenisneming heb! Ik
ben bepaald niets meer dan een stommerik."
Zoo peinsde de inspecteur van politie, terwijl de uren maar al te
langzaam naar zijn zin voorbij gingen. Hij wist niet wat hij doen
zou. Soms had hij lust om alles aan Aouda te zeggen. Maar hij begreep
hoe hij door de jonge vrouw ontvangen zou worden. Wat zou hij doen? Hij
dacht er zelfs aan de groote vlak
|