or dien mosselbak! Dertig franken!--Vijf en
twintig! hij is zoo goed als nieuw, 't is voor niets.--Twintig franken!"
Eene der juffers deed een teeken met het hoofd, en de roeper ging voort:
"Twintig franken, eenen koopman, twintig franken, niemand niet?"
Andere burgers drongen ook naar het rijtuig, doch de juffer joeg den
prijs gedurig op. De roeper wendde zich van den eenen naar den anderen,
om op de teekens der bieders te letten:
"Een en twintig franken!"
"Twee en twintig."
"Drie en twintig."
"Vier en twintig."
"Vijf en twintig."
"Zeven en twintig.--Zeven en twintig franken. Niemand, niemand? Niemand
meer? Geluk! Vaart er wel mee."
De juffer, iets aan den knecht des roepers gezegd hebbende, wendde deze
zich om naar zijne woning en riep uit al zijne kracht:
"Het wordt betaald!"
Reeds was de werkman in het huis van den roeper, en meende met het geld,
dat men hem gegeven had, naar zijne woning te loopen, niet zonder nog
eenen treurigen blik op den mosselbak te werpen, toen hij door eene der
twee juffers aangesproken werd:
"Goede man, wilt gij wat verdienen?"
De werkman bedacht zich een oogenblik en vroeg:
"Wat is er van uwe beliefte, juffrouw?"
"Wij zouden dien mosselbak gaarne naar huis gevoerd hebben."
"Het spijt mij, juffrouw, dat ik het niet doen kan. Ik heb eene haastige
boodschap."
Annah, die zeer menschlievend was, en daardoor ook beter dan hare
vriendin de arme menschen verstond, zegde met haast tot den werkman, die
gereed was om heen te gaan:
"Het is in de Winkelstraat dat wij zijn moeten."
"Dan zal ik het doen, juffrouw; want ik ga juist naar dien kant."
Hij vatte dan den mosselbak, trok hem van tusschen al de voorwerpen,
welke op den grond verspreid lagen, en volgde de twee juffers die zich
met tamelijk snelle stappen voortspoedden. Een bitter hartzeer beklemde
zijnen boezem, wanneer hij dacht dat hij nu zijn eigen rijtuig voor
anderen moest voortstooten; maar de zekerheid dat hij nu ook welhaast,
met het bekomen geld, de tranen zijner brave vrouw ging opdrogen, mengde
eenen zoelen troost in zijne droefheid. Met spijt ontving hij van de
twee juffrouwen het bevel om voor eenen winkel te blijven staan. Het
duurde echter niet lang, of hij mocht zich weder op weg begeven, want de
juffers waren slechts eenige oogenblikken in den winkel geweest, of men
wierp op het wagentje eenen zak aardappelen, twee of drie groote
brooden, eenige stukken houts, en Annah zelve plaatst
|