riendin. Annah, zich naar
de deur gewend hebbende, zegde in het uitgaan:
"Zijt gerust, goede lieden; binnen een half uur zal er een geneesheer
bij het bed van uw kind staan; en ik twijfel niet, moeder, of gij zult
het nog eene vrouw zien worden."
Een glimlach van ware zaligheid blonk terzelfdertijd op de wezenstrekken
der vrouw en des werkmans.
Zij liepen beiden naar de deur, en eene reeks van zegeningen en dankbare
spreuken rolde van hunne lippen, totdat zij de twee weldadige juffers
niet meer zagen.
Annah noch Adela hadden een woord gesproken, voordat zij op de
Ossen-markt gekomen waren; hun gemoed was te vol, hunne zielen te zeer
geschokt, om hun toe te laten hunne aandoeningen door de taal uit te
drukken.
"Welnu," sprak Annah eindelijk, "zeg mij, Adela, vindt gij die arme
menschen vuil en walgelijk, zooals wij ze gewoonlijk achten?"
"O, neen," antwoordde Adela, "ik ben zoo blijde dat ik u ontmoet heb! Nu
schijnt het mij, dat iets heiligs mij verheven heeft, en ik voel eene
zielsaandoening, die mij onbekend was. Ik schrik niet meer van
noodwendigen; hebt gij niet gezien, dat ik dit jongsken op mijnen schoot
genomen en gekust heb? Wat aardig en geestig kind! Ik bemin het reeds."
"Arm Janneken! de tranen borsten uit zijne oogskens toen hij ons
vertrekken zag.... Welnu, mijne lieve, zeg mij, is er op aarde een
grooter geluk dan het onze?--Deze goede menschen stierven van honger,
zij hieven hunne handen ten hemel en riepen den Heer om hulp. Wij zijn
tot hen gekomen als afgezanten der goddelijke barmhartigheid; zij hebben
voor ons geknield als voor engelen, die hun kwamen aankondigen dat hun
gebed verhoord was, en zij hebben God in ons gezegend en gedankt! O,
Adela, ons maatschappelijk leven moge los en ijdel zijn ... de blijde
tranen dezer menschen zullen vele onzer zonden herkoopen!"
"Zeg mij niets meer," viel Adela met ontsteltenis in, "ik heb het
genoegzaam begrepen. O, nu wil ik alle dagen met u uitgaan, om arme
menschen te bezoeken en om deel te hebben in uwe goede werken. Ja, want
nu eerst ken ik een hemelsch vermaak en eene soort van zaligheid op de
wereld.... Heilige weldadigheid! Ongelukkig zijn de rijken die u niet
kennen. Wat blijde ontroering, wat zoet genot derven zij!"....
* * * * *
Op dit oogenblik draaiden zij de Hobokenstraat in en verdwenen achter
den hoek.
* * * * *
End of Project Gutenberg's Wat eene
|