lachen,
En haar lachen is als weenen:
Land van lachen en van schreien
Tot de stille dood haar strekte,
Waar haar smart en haar verblijen
Al de zuivere echo's wekte,
Nimmer zal de ziel vergeten
Schoone wereld waar zij leerde
Wat zij zelf niet had geweten
Dat zij de eeuwen lang begeerde.
_(Vergeten Liedjes)_
NACHT-STILTE
Stil, wees stil: op zilvren voeten
Schrijdt de stilte door den nacht,
Stilte die der goden groeten
Overbrengt naar lage wacht ...
Wat niet ziel tot ziel kon spreken
Door der dagen ijl gegons,
Spreekt uit overluchtsche streken,
Klaar als ster in licht zou breken,
Zonder smet van taal of teeken
God in elk van ons.
_(Vergeten Liedjes)_
STERRENHEMEL
Nu kunt gij veilig slapen gaan,
Nu al de heemlen openstaan:
Ziel, wier verlangen eiken donkren wand
In ster aan ster doorzichtig brandt,
En in de schoonheid van dit tijdlijk land
Al minnen moet uw eeuwig lot,
Daar uw verrukking uitziet tot
Den troon van God.
_(Vergeten Liedjes)_
NIETS BINDT ZOO ONGELIJKEN
Niets bindt zoo ongelijken,
Blijden en droeven,
Armen, en rijken,
Als dit gedeeld behoeven,
Dit, onbewust van geven,
Aldoor ontvangen
Tot alle leven
Verging in een verlangen
Dat niet meer zijn kan zonder
Zijn alle dagen
Vernieuwde wonder
Van zegen niet te dragen
En zoo verlicht ontstijgen
Aan elkander
Dat het moet neigen
In deernis naar den ander
Die leek omlaaggebleven,
Maar rijst ons tegen
In blind ontzweven
Naar ongekende wegen.
_(Lente-maan)_
ALLE HEEMLEN VULT DE ZOETE ROKE
Alle heemlen vult de zoete roke
Van een nooit in bloesem uitgebroken
Knoppenzwellende geheimenis:
Zon en regen van de lage luchten
Voelen wij haar wekken en bevruchten
Uit haar beidende bezwijmenis.
Door het licht-en-donkere verglijden
Dezer doelloos wisslende getijden
Streeft een nieuw en vast seizoen;
Achter branden van nabije zonnen
Is de groote dageraad begonnen
Van een andren, blinden noen.
En de ziel in elk besterft tot luistren
Naar het heimlijk lenteluwe fluistren
Van een vreemde stem die lokt en vleit:
Die het liefste met elkander deelen,
Rijzen stil als bloemen op haar stelen
In gescheidene verzonkenheid.
Tot hun oogen straks weer samenneigen
En de spiegel van hun eenzaam zwijgen
Voor het voorgevoel bezwijkt
Dat een nieuwe meester in 't beminnen
Ieders hart afzonderlijk komt winnen,
En in 't eind dezelfde blijkt.
_(Lente-maan)_
|