ie dieper dieper vervloeien ging
Tot zwaarmoeds-duist're herinnering.
Ik weet niet wat de' avond zoo stil doet zijn....
Worden de zonden zoo zwaar gewogen
Dat neerwaarts neigen de trotsche bogen
In donker-purperen deemoedslijn
En wacht doodstil het ontroerd heelal
Of de genade ook komen zal?
WAT LOK JE
Wat lok je,
Wat mok je,
Wat glans en gok je,
Klein stommetje uit het oogeland!
Als 'n klokje,
'n Klein klokje,
'n Glinstervlokje,
'n Blauw blommetje van het hooge zand.
Wat vlei je,
Wat blij je,
Wat spelemei je;
Wat oogel je uit dat blond kozijn!
Als leien
Te vrijen
In rozeweien
Blauw vogeltjens met den zonneschijn.
Wat blink je,
Wat pink je,
Stout smeekelinkje;
Princesseke bedelt erbarmen maar.
Want 'n vinkje,
'n Klein vinkje,
'n Heel klein vinkje
Wil nestelen in mijn armenpaar.
BOETEGANG
Het belken klept de kerstenrij
Uit held're verten naderbij....
Aan 't altaar is 't zoo vroom en stil
Bij 't kindeke en de vrouwe zoet;
En 't kleen bescheiden keerske brandt
Zijn wond'ren, zacht-zachtblauwen gloed....
Aan 't altaar heerscht zoo hooge rust
Die 's werelds wee al overwaakt
En staeg de wonde voeten kust
Van Christus, nederig en naakt.
Daar ruischt een volte in de poort
Die aan Maria's ruste stoort....
Een weelderige kleurenvloed
Golft door Gods heilig bruidsvertrek
En purper en sameet beschaamt
Het kindeke in zijn poover dek.
't Is of het kleine keersken bangt,
Van schitteringen overblaakt,
Of armer aan het kruishout hangt
De Christus, nederig en naakt.
Gaat zoo de ootmoedigheid ten zoen
Om donk're zonden af te doen?
Zoekt zoo de ziel de ijle sfeer
Der godd'lijkheden, overberst
Van pronkselen en wereldpraal
Die loodzwaar op de vlerken perst?
Hij zwerft wel ver van 't vrome land
Die goudzwaar ter ontferming naakt!
Hoe luttel weegt de lendenband
Van Christus, nederig en naakt!...
DE MAAIERS
De maaiers komen in de blauwe kielen
Met de vroegzon vreugd'loos uit het heideland,
Met loome lijven en verslapen zielen,
Met de hooge zeisen aan den gordelband.
De gele haver zal geen avond vieren
Maar gesikkeld liggen in het late licht;
De moede maaiers als gedreven dieren
Gaan zich woordloos wijden aan hun zwaren plicht.
En ze maaiemeien en ze zwaaiezweien
Als witmolenwieken door het volle graan;
En het ritselruizelt aan hun struische zijen
Of windvlagen wiss'lings langs hen nederslaan.
Zoo vro
|