one woord
Hem wien reeds de zaak behoort,
Die haar diepst heeft liefgehad
Zonder dat.
_(Vergeten Liedjes)_
AVONDWANDELING
Wij hebben ons vandaag verlaat!
Pas bij de laatste brug
Waar 't voetpad tusschen 't gras vergaat,
Daar keerden wij terug.
Achter ons dekt de witte damp
De schemerende landen.
Zoo zijn wij thuis. Wij zien de lamp
In looveren warande ...
Wat gingen wij vanavond ver,
Het werd alleen te laat:
Nog verder dan de gouden ster
Aan blauwe hemelstraat!
Zoo saam doen twee een korte poos
Over een wijd gebied!...
Nog liggen wegen eindeloos
Voor morgen in 't verschiet!...
O konden we eens zoo samen staan
Aan de allerlaatste brug,
En saam en blij er overgaan--
Wij kwamen nooit terug!
_(Vergeten Liedjes)_
BIJ EEN DOODE
Lief, ik kan niet om hem weenen
Waar hij stil en eenzaam ligt
In het schoon doorzichtig steenen
Masker van zijn aangezicht
Dat de dingen er om henen
Met zijn bleeke toorts belicht.
Lief, ik kan geen tranen vinden
Als mijn hart hem elders peist,
Waar zijn ziel met de beminde
Sterren van den avond rijst
En ons, dagelijks verblinden,
Hooger wegen wijst.
Naar de heemlen van de lage zoden
Stijg' de gouden offervlam!
Wie kan weenen naar de vroeg vergoden
Die de dood ons halen kwam?--
Tranen, lief, zijn enkel voor de dooden
Die het leven nam.
_(Vergeten Liedjes)_
MAANLICHT
Het maanlicht vult de zuivre heemlen
Met glanzende geheimenis,
De luisterblauwe verten weemlen
Van Die alom en nergens is.
Alleen de groote zonnen hangen
Als feller kaarsen in dien schijn:
De ziel herdenkt heur lang verlangen
In nietsverlangend zaligzijn.
Alsof van achter diepe slippen
Haar dolend tasten eindlijk vond
Met hare warme blinde lippen
Nog lichter lust dan uwen mond.
Weg boven dood en leven zweven
Wij op in duizelhellen schrik:
O kort en onbegrensd beleven
Van eeuwigheid in oogenblik!...
Het maanlicht vult de zuivre heemlen
Met glanzende geheimenis,
De luisterblauwe verten weemlen
Van Die alom en nergens is.
_(Vergeten Liedjes)_
HERDENKEN
Nimmer zal de ziel vergeten
Schoone wereld waar zij leerde
Wat gemis niet had geweten
Dat zij de eeuwen lang begeerde:
O te lachen, o te weenen,
Zich in lach en tranen geven,
Tot te lachen of te weenen
Wordt der lichte ziel om 't even:
O te weenen, o te lachen
Tot de neevlen zijn doorschenen,
En haar weenen wordt als
|