t wij
de meest ernstige dagbladschrijvers ter wereld hebben, en de meest
onwelvoegelijke nieuwsbladen. Zonder overdrijving kan men zeggen dat de
dagbladschrijvers hiertoe gedwongen worden. Er zijn er mogelijk enkele,
die werkelijk genoegen vinden in het openbaar maken van afschuwelijke
dingen, of die uit armoede op booze praatjes jacht maken als een
duurzamen grondslag voor een inkomen. Maar het kan niet missen of er zijn
daarnaast dagbladschrijvers, mannen van opvoeding en beschaving, die
onvermijdelijken tegenzin voelen tegen het openbaar maken van deze dingen,
die weten dat zij er verkeerd mee doen, en er alleen toe komen omdat de
ongezonde toestanden waarin hun bedrijf wordt uitgeoefend, hen dwingen
aan het publiek te leveren wat het publiek begeert, en daarbij, in
wedijver met andere dagbladen, zoo ruim en voldoende mogelijk tegemoet te
komen aan den groven volkseetlust. Het is een zeer vernederend bestaan
voor een groep mannen van opvoeding, en ik twijfel niet of de meesten
lijden eronder.
Maar laat ons van deze waarlijk zeer onverkwikkelijke zijde van het
onderwerp afscheid nemen, en terugkeeren tot het vraagstuk van
volkstoezicht inzake kunst, waarmede ik bedoel het voorschrijven aan den
kunstenaar door de openbare meening van den vorm dien hij te gebruiken
heeft, de wijze waarop hij daar gebruik van maken moet, en de
grondstoffen die hij te verwerken heeft. Ik heb er al op gewezen dat de
kunsten die er in Engeland het best zijn afgekomen, die zijn, waarin het
publiek geen belang heeft gesteld. De menschen stellen echter wel belang
in het drama, en daar er in het drama een zekere vooruitgang merkbaar is
in de laatste tien of vijftien jaren, is het de moeite waard er de
aandacht op te richten dat deze vooruitgang uitsluitend te danken is aan
enkele individueele kunstenaars, die het algemeene gebrek aan smaak
weigeren aan te nemen als eigen peilschaal en de kunst niet willen
beschouwen als een eenvoudige zaak van vraag en aanbod. Met zijn
wonderbaarlijke, levendige persoonlijkheid, met zijn voordracht die alles
kleurt en bezielt, met zijn buitengemeene macht niet over bloote
tooneelmatige nabootsing, maar over herscheppende verbeelding en
intellect, zou Irving, indien het alleen zijn doel was geweest het
publiek te geven wat het verlangde, de ordinairste tooneelspelen hebben
kunnen opvoeren op de ordinairste manier en daaruit zooveel succes en
geld hebben kunnen slaan als iemand maar met mogelijkheid kon begeeren
|