t zijn weeftoestel, dat gedurende de lange winteravonden wordt
gebruikt. Nergens ontbreekt bij het huis de voorgeschreven brandladder
en de ton, die altijd met water gevuld moet zijn.
De Finnen behooren tot een tak van het Mongoolsche ras, die de
Oeral-Altaische volksstam heet. Toen de Indo-Europeesche volken Europa
zijn binnengedrongen, begaf deze stam zich naar het noorden. Hun land
werd Suomi of Suomenmaa genoemd: het land der zeeen en moerassen. Die
naam is later door de Duitschers vertaald in "ven-land" (ven = moeras,
veen), wat later Finland werd.
Het finsche ras is klein, slank en lenig. Het draagt min of meer de
kenmerken van de mongoolsche afstamming: de schuinstaande oogen, het
ronde hoofd, het lage voorhoofd, de hoekige jukbeenderen en de sterk
ontwikkelde onderkaak. De neus is meestal kort, de oogen liggen diep
in de kassen en zijn het meest expressieve gedeelte van het gelaat. De
kleur van het haar is meestal blond en de oogen blauw of grijs, maar
ook donkere typen zijn niet zeldzaam. In het westen, waar ook Zweden
wonen, is het finsche type verloren gegaan. De nationale kleederdracht
wordt niet veel meer gedragen; alleen Karelie, een provincie bij de
russische grens, maakt hierop eene uitzondering. De vrouwen dragen
meestal alleen den korten blauwen rok, de gekleurde schort, een linnen
blouse met gewerkte manchetten, boord en borststuk, en tot sieraad
de ronde finsche speld. De kleeding der mannen is nog minder in
't oogvallend.
De Finnen zijn geneigd tot droomen en dichten, zooals ik reeds
schreef. Waarschijnlijk brengt de natuur die hen omgeeft, hier veel
toe bij, want voor natuurschoon zijn zij zeer gevoelig. Reeds in
hunne oude volksliederen worden de natuurkrachten bezongen. Het
zijn droefgeestige balladen, even zwaarmoedig en geheimzinnig als
het landschap, wanneer het omgeven is van den nevel die opstijgt uit
de tallooze meren. Finland is rijk aan mondelinge overleveringen, de
Runen, in het finsch Runot, die vooral in Karelie voortleefden. Elias
Loennrot heeft ze vereenigd tot een nationaal epos, dat hij het Kalevala
noemde. De hoofdinhoud er van is de strijd tusschen twee volken, de
Finnen (Kaleva) en de Lappen (Pohjola). De held is Waeinaemoeinen, de god
der zangers en tevens de personificatie der natuur. Hij begeleidt de
liederen, die hij zingend dicht, met de kantele, een soort van cither,
die men nu nog slechts zeer zelden bij de boeren aantreft.
De taal is, zooals ik in het begin reeds
|