ekker. Gelukkig zijn de Finnen goed te vertrouwen, want, daar er
bij de landingsplaats der booten niets was dat op een bagage-bureau
leek, besloten we, onze bagage maar bij een bank neer te zetten en
vervolgens de stad in te gaan. Bij onze terugkomst bevonden we, dat
alles er nog lag en dat ook nog iemand anders er zijne reistasschen
had bijgevoegd. Nyslott heeft een vriendelijker aanzien dan de andere
finsche steden; het heeft niet het sombere en verlatene van Abo,
van Wiborg en Villmannsstrand. Er is een oud slot, dat van binnen
nog al merkwaardig zijn moet; maar zoo vroeg in de morgen kon men
zich geen toegang verschaffen.
Naar Punkaharju bracht ons binnen weinig uren een bootje, waarop
verscheidene passagiers waren, die we al eerder hadden ontmoet,
o.a. eene finsche dame met twee dochtertjes. Toevallig raakten we
met haar in gesprek en zij deden ons de vraag, die mij vroeger al
zoo dikwijls door Finnen werd gedaan, of wij Prof. van der Vlugt uit
Leiden ook persoonlijk kenden. Zij vertelde ons hoe haar dochtertje
hem in 1900 een bouquet had aangeboden en hoe zij tot dank daarvoor
van hem een kus kreeg. "Dat noemen wij nu den historischen kus van
Prof. van der Vlugt," voegde zij er bij.
Was de Imatra me tegengevallen, Punkaharju zeker niet. Ik had er echter
langer moeten blijven, om er ten volle van te kunnen genieten. Groote
wandelingen zoekt men er te vergeefs, telkens stuit men op water. Maar
roeien en zeilen kan men er des te meer, en er zijn een menigte van
mooie plekjes, waar men van onder de boomen een ver uitzicht heeft
over de watervlakte met hare tallooze eilandjes.
Van Punkaharju af volgde een reis van acht uur rijden. In het hotel
hadden we zoo goed het kon alles over de rijtuigen, de koetsiers en
den prijs afgesproken. Wij zouden met de post reizen, de prijs was 8
cent per kilometer, niet te veel naar ons voorkwam. Van het oogenblik
af, dat we in de wagentjes waren gaan zitten, konden we geen woord
meer tegen de voerlieden zeggen, omdat zij eenvoudige boertjes waren,
die niet anders dan Finsch spraken. Daar zaten we nu, wetend, dat we
om vijf uur te Elisenwaara zijn moesten, om den eenigen trein naar
Sortavala te halen. We vertrouwden maar op ons geluk, verder viel er
ook niets te doen, dan te zorgen, dat men zoo min mogelijk schokte in
den wagen, want de weg was slecht en de voertuigen niet de beste. 't
Was alweer koud, maar gelukkig niet regenachtig. De paardjes liepen
onvermoeid door en we hadden
|