terugbracht, een dubbeltje gegeven; en hy was tevreden. Ik weet wel dat
ik iets meer had moeten geven als hy myzelf er uit gehaald had, maar
zeker myn halve vermogen niet. 't Is immers duidelyk dat men op die wys
maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te wezen. Wat het
ergste is by zulke vertooningen op het tooneel, het publiek gewent zich
zoo aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. Ik had
weleens lust zoo'n heel parterre in 't water te gooien, om te zien wie
dat toe juichen gemeend had. Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder
dat ik voor 't opvisschen van myn persoon geen zoo hoog bergloon betalen
wil. Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen Zondags
zou ik iets meer geven, omdat ik dan myn kantilje ketting draag, en een
anderen rok.
Ja, dat tooneel bederft velen, meer nog dan de romans. Het is zoo
aanschouwelyk! Met wat klatergoud en wat kant van uitgeslagen papier,
ziet er dat alles zoo aanlokkelyk uit. Voor kinderen, meen ik, en voor
menschen die niet in zaken zyn. Zelfs als die tooneelmenschen armoede
willen voorstellen, is hun voorstelling altyd leugenachtig. Een meisje
wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel
goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu
eens de steken die ze doet gedurende het heele bedryf. Ze praat, ze
zucht, ze loopt naar 't venster, maar werken doet ze niet. De familie
die van dezen arbeid leven kan, heeft weinig noodig. Zoo'n meisjen is
natuurlyk de heldin. Ze heeft eenige verleiders de trappen afgeworpen,
ze roept gedurig: "o myne moeder, o, myne moeder!" en stelt dus de deugd
voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar noodig heeft voor een
paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valsche denkbeelden van deugd,
en "_werken voor den kost?_" Alles gekheid en leugens!
Dan komt haar eerste minnaar--die vroeger klerk was aan 't kopieboek,
maar nu schatryk--op-eens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie
geld heeft, trouwt geen meisjen uit een gefailleerd huis. En als ge
meent, dat dit op het tooneel er door kan als uitzondering, blyft toch
myn aanmerking bestaan, dat men den zin voor waarheid bederft by het
volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke
zedelykheid ondermynt, door het te gewennen iets toetejuichen op het
_tooneel_, wat door elk fatsoenlyk makelaar of koopman voor een
bespottelyke krankzinnigheid wordt gehouden in de _wereld_. Toen _ik
|