_
trouwde, waren wy op 't kantoor van myn schoonvader--Last & Co--met ons
dertienen, en er ging wat om!
En nog meer leugens op het tooneel. Als de held met zyn styven komediestap
weggaat om 't verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele
achterdeur altyd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen
spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem 't rym gemakkelyk
te maken? Als de veldheer tot de prinses Zegt: "_mevrouw, het is te laat,
de poorten zyn gesloten_" hoe kan hy dan vooruit weten, dat zy zeggen wil:
"_welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontblooten?_" Want als zy nu
eens, hoorende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou
tot er geopend werd, of dat zy een andermaal eens terug zou komen, waar
bleef dan maat en rym? Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de
prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na 't poortsluiten?
Nog-eens: als 't mensch nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats
van iets te ontblooten? Alles leugens!
En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren
makelaar in koffi--Lauriergracht, No 37--en heb dus al zoo-iets
bygewoond, maar het stuit my altyd vreeselyk, als ik de goede lieve
waarheid zoo zie verdraaien. Beloonde deugd? Is 't niet om van de deugd
een handelsartikel te maken? Het _is_ zoo niet in de wereld, en 't is
_goed_ dat het niet zoo is. Want waar bleef de verdienste, als de deugd
beloond werd? Waartoe dus die infame leugens altyd voorgewend?
Daar is by-voorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds by den vader
van Last & Co heeft gewerkt--de firma was toen Last & Meyer, maar de
Meyers zyn er lang uit--dat was dan toch wel een deugdzaam man. Geen
boon kwam er ooit te-kort, hy ging stipt naar de kerk, en drinken deed
hy niet. Als myn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hy het huis, en
de kas, en alles. Eens heeft hy aan de Bank zeventien gulden te veel
ontvangen, en, hy bracht ze terug. Hy is nu oud en jichtig, en kan niet
meer dienen. Nu heeft hy niets, want er gaat veel by ons om, en we
hebben jong volk noodig. Welnu, ik houd dien Lukas voor zeer deugdzaam,
maar wordt hy nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of
een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hy is arm, en blyft
arm, en dit moet ook zoo wezen. _Ik_ kan hem niet helpen--want we hebben
jong volk noodig, omdat er zooveel by ons omgaat--maar al _kon_ ik, waar
bleef zyn verdienste, als
|