klompjes, die trouw met de klompen van de anderen in stapkadans
meeklapperden, getuigde dat zij solidair met het gezelschap medeging. In
het duistere van den nacht kon hij niets van haar gezicht zien; en daar
zij niet meer notitie van hem nam als van een vreemde, kropte 't in zijn
keel van ingehouden droefheid, en vroeg hij zich wanhopig af wat hij
haar wel onbewust misdaan mocht hebben, toen zij eensklaps, als 't ware
door zijn stilzwijgen benauwd, het hoofd half naar hem omkeerde, en hem
met een lief zacht stemmetje vroeg hoe het nu met zijn moeder ging.
"O, goed, heul goed," antwoordde hij haastig, met een plotseling gevoel
van innige dankbaarheid en warmte, omdat ze niet boos was op hem zooals
hij vreesde. En eerst nadat hij zoo instinctmatig, op een innigen
juichtoon had geantwoord, wijzigde hij zijn al te optimistisch gezegde
en bekende dat zijn moeder wel iets beter, maar toch nog heel heel
zwakjes was.
"'t Zal beteren as 't weere wa afkoelt; 't he toch zeu woarm geweest de
loatste viertien doagen," meende Rozeke.
Hij liep een poosje zwijgend naast haar, gansch ontroerd van vreugd,
zijn geest inspannend om nu toch ook weer iets te zeggen dat het gesprek
zou gaande houden. Maar hij kon eensklaps niets meer bedenken; al de
woorden die hem op de lippen kwamen zeiden heel andere dingen dan wat
hij mocht of durfde uitspreken, en hij voelde zich ellendig en onhandig
als een dom, onmondig kind. Hij beet op de lippen en in de duisternis
verkrompen zijn gelaatsspieren als van pijn, terwijl hij haar zoo heel
dicht aan zijn zij zag loopen, zoo heel en al in zijn bereik en lief
gestemd nog, maar inwendig zeker reeds teleurgesteld, omdat hij nu zoo
weinig op haar tegemoetkomende vriendelijkheid inging.
Zij waren bij den ingang van het dorp gekomen en moesten er dwars door
om dan verder weer den weg naar boer Kneuvels' boerderij te volgen. En
nauwelijks kwamen zij tusschen de eerste huizen in het hol gegalm van
hun klompen op het hobbelig straatplaveisel, of daar hoorden zij, van
uit een zijstraat, luide kreten in de stilte van den nacht weerklinken.
Zij hielden even stil en luisterden, en dadelijk wisten zij dat het
andere slijters waren, die ook naar boer Kneuvels' hoeve gingen en bij
het hooren van hun stappen naar hen hadden geroepen, wel vermoedend dat
zij voor hetzelfde doel zoo vroeg van huis trokken.
Het waren twee mannen en twee meisjes: Bros Cnudde en Vaprijsken, met
Liza Cloet en 't Geluw Meuleken. Zij ju
|